Skip to main content

In de publicatie ‘Veel gestelde vragen over woordenschatonderwijs’ van Isabel Beck, Margaret McKeown en Linda Kucan, geven de auteurs antwoord op vragen over woordenschatonderwijs. Om een idee te krijgen van de inhoud van het boek vindt u hieronder een zeer gecomprimeerde, puntsgewijze  samenvatting van de belangrijkste inhoud van het boek.

Hoofdstuk 1 – Welke woorden?

Er zijn drie verschillende woordgroepen te onderscheiden:

  • Basiswoorden gesproken taal bijvoorbeeld: tafel, groot en geven.
  • Belangrijke woorden in geschreven taal bijvoorbeeld: evalueren, specifiek en uiteinde.
  • Zeldzame woorden uit een specifiek domein bijvoorbeeld: piano, biochemie en alias.

Leerlingen dienen woorden te leren uit woordgroep 2, omdat ze deze in de alledaagse taal niet zo snel zullen tegenkomen. Ze zijn nodig om geschreven teksten te begrijpen. Bovendien stimuleert het onderwijzen van de woorden uit woordgroep 2 om deze in de dagelijkse communicatie ook te gaan gebruiken. Op deze manier kunnen ze de ‘alfabetische grens oversteken’.

Hoofdstuk 2 – De basis: wanneer en hoe onderwijzen?

Wanneer?

Het is van belang om vooraf en tijdens het (voor)lezen een korte uitleg te geven van de woorden die van belang zijn voor het begrip van de tekst. Na het voorlezen van de hele tekst kan de woordenschatuitbreiding plaatsvinden van de woorden die de leerkracht gekozen heeft.

Hoe?

Een aantal factoren zijn belangrijk wanneer woordenschat uitgebreid wordt:

  • Gebruik van context: een context biedt steun voor de woorden die leerlingen nog dienen te leren.
  • Geef een kindvriendelijke uitleg: leg een woord uit, zodat uw leerling het begrijpt. Normale woordenboeken zijn vaak ingewikkeld.
  • Gebruik het woord in verschillende contexten: zorg ervoor dat u de woorden die u aanleert, ook in andere contexten laat terugkomen.
  • Laat de woordbetekenissen actief verwerken: vraag uw leerlingen om na te denken over de betekenis en het gebruik van de woorden.
  • Laat leerlingen vaak met het woord in aanraking komen: zorg dat leerlingen in verschillende situaties de woorden tegenkomen.

Hoofdstuk 3 – Details van woordenschatonderwijs

Naarmate de leerlingen ouder zijn, kunnen complexere verbanden van woorden aan bod komen. De leerlingen kunnen ook schriftelijk opdrachten verwerken.

Het is belangrijk om ‘waarom’, ‘hoe’ en ‘leg eens uit’ erin te houden bij woordenschatonderwijs. Het vragen aan leerlingen om hun denkproces toe te lichten heeft een positieve invloed op een actieve verwerking van betekenissen en het maken van verbindingen tussen woorden in zinnen.

Wanneer je morfemen (voor- en achtervoegsels) onderwijst is het goed om ook in te gaan op de strategieën om hiermee betekenissen te achterhalen. Drie aanbevelingen:

  • Onderwijs alleen de meest voorkomende morfemen.
  • Laat leerlingen kennismaken met de oorsprong en de etymologie.
  • Als leerling bekend is met een woord, kunnen daarna verbanden gelegd worden.

Het uitbeelden en tekenen van betekenissen van woorden kan zinvol zijn. Bepaalde woorden zijn hier heel geschikt voor. Wanneer de betekenis van een woord bekend is, kan ook gebruik gemaakt worden van uitbeelden tijdens het voorlezen van de tekst.

Het is aan te raden om leerlingen de woorden te laten registreren en te bewaren. Een woordenlogboek is hier geschikt voor.

Door leerlingen te vragen om ervaringen met de aangeleerde woorden buiten de klas met elkaar te delen, worden ze gestimuleerd om ook buiten het klaslokaal de woorden te zien en toe te passen.

Hoofdstuk 4 – Uitgebreid voorbeeld

Naar aanleiding van de tekst ‘Watergasten’ wordt in een schema weergegeven welke woorden gekozen zijn om te onderwijzen of om kort uit te leggen.

Het schema demonstreert een aantal overwegingen om te kiezen welke woorden u wilt onderwijzen.

Uit de 20 woorden wordt nog een selectie gemaakt van elf woorden. Vervolgens worden er zeven gekozen die intensief nabesproken zullen worden. Woorden die qua betekenis dicht bij elkaar staan, kunnen beter niet tegelijk behandeld worden. Uiteraard zijn er ook persoonlijke voorkeuren die hier een rol gaan spelen.

Hoofdstuk 5 – Professionele ontwikkeling

In dit hoofdstuk komen een aantal activiteiten aan bod naar aanleiding van een voorbeeldtekst. De activiteiten zijn als volgt:

  • het selecteren van woorden uit woordgroep 2;
  • het contextualiseren van woorden gebaseerd op het gebruik van de tekst;
  • het bedenken van een leerlingvriendelijke uitleg/toelichting voor de woorden;
  • het bedenken van alternatieve contexten;
  • de ontwikkeling van follow-up activiteiten;
  • het samenstellen van evaluaties.

Er komen per onderdeel drie fases aan bod: toepassen, vergelijken en overdenken.

Hoofdstuk 6 – Een menu van lesactiviteiten

In dit hoofdstuk komen zeven activiteitencategorieën aan bod. Het zijn:

  1. goede/foute voorbeelden met vijf varianten;
  2. woordassociaties, met drie varianten;
  3. situaties, contexten en voorbeelden bedenken, met vijf varianten;
  4. woordrelaties, met zes varianten;
  5. schrijven, met drie varianten;
  6. terugkeren naar de verhaalcontext;
  7. puzzels, met twee varianten.

Product- en bestelinformatie

De publicatie is te verkrijgen via de webwinkel van Onderwijs Maak Je Samen voor slechts 29,95 exclusief  verzendkosten.

Uitgeverij OMJS
Paperback, 140 pagina’s, 2010
Auteur: I. Beck, M. McKeown en L. Kucan
ISBN: 978-90-81461-34-4
Close Menu

Onderwijs Maak Je Samen

Steenovenweg 50
5708HN Helmond

T: +31(0)492881157
E: info@onderwijsmaakjesamen.nl